VRAAG:

De maatschappij heeft hoge verwachtingen van accountants ten aanzien van fraude, soms terecht, soms ook niet. Als Young Professional vind ik het lastig om hier op een goede manier op in te spelen. Moet ik mij actief inzetten om de verwachtingskloof aangaande fraude kleiner te maken? En zo ja, hoe kan ik dit dan het beste doen? Of is het beter om de veranderingen in het beroep af te wachten en zal de kloof zich met de tijd wel dichten?

De Dr. Audit van deze keer: een fraudedeskundige.

Beste jonge accountant,

Jullie hebben mij een mooie vraag voorgelegd! Een vraag – of beter: een set vragen – die  vorig jaar prominent op de agenda kwam toen over het onderwerp fraude werd gediscussieerd in Het Financieele Dagblad, op www.accountant.nl en tijdens een door de NBA georganiseerde bijeenkomst. Discussies die laten zien dat de ‘oudjes’ binnen het vak kennelijk net zo met het onderwerp fraude worstelen als de ‘jonkies’.

Met het onderwerp wordt niet alleen in ons land geworsteld, ook internationaal blijkt het een ‘hot topic’. Zo verscheen onlangs het boek ‘Financial failures and scandals. From Enron to Carillion’ (van Krish Bhaskar & John Flower). Een bloemlezing van waar het in het verleden fout is gegaan, niet zelden door lankmoedigheid van de betrokken accountants. Ik word altijd een beetje droevig bij het lezen van een dergelijk boek. Meestal bevat de casuïstiek meerdere ‘red flags’ waarop de accountant had kunnen en naar mijn mening ook had moeten aanslaan, maar dat toch niet deed. Het aangehaalde boek start dan ook met een belangrijk citaat (afkomstig van Geoff Wilkinson):

‘Enron and Carillion are household names, not because of what they were, but because of the way they failed. The extent to which auditors can be blamed for these and many other corporate failures is an important public policy issue. This interesting and well-researched book highlights the role of accounting and auditors in some of the highest profile failures of recent years. It is a useful contribution to the current debate on what needs to change in accounting and auditing practice.’

In jullie vragenset draait het onder meer om woorden als ‘verwachtingen’ en ‘verwachtingskloof’. Maar waar de discussie in feite over gaat zijn de ‘prestaties’ van de accountant en de ‘prestatiekloof’. Het citaat en de vele voorbeelden in het boek maken duidelijk dat de accountant vaak onvoldoende alert is geweest op fraudesignalen, of nog erger: bewust heeft weggekeken bij organisaties die te scherp aan de wind zeilden.

Dat ‘wegkijken’ wordt in casuïstiek meestal niet geconstateerd bij de jonge(re) leden van het controleteam. Het probleem zit juist vaak aan de top, bij de eindverantwoordelijke partner. Illustratief daarvoor is het volgende citaat uit het rapport van de Parlementaire Enquêtecommissie Bouwnijverheid (2002, TK 28.244 nummer 10):

‘Overigens is het de enquêtecommissie opgevallen – uit aantekeningen in de accountantsdossiers – dat controleassistenten vaak alerter zijn als het gaat om het signaleren van fraudesignalen dan dat de verantwoordelijke partners van het accountantskantoor zijn bij de verwerking van die signalen. Soms lijkt het erop dat het belang van die signalen «wordt gedempt» aan de top.’

Ik ben niet zo bezorgd over de goede wil van de jonge garde om iets aan het fraudeprobleem te doen. Zij zijn het juist die fraudesignalen oppikken en rapporteren. Beste Young Professionals: blijf dat vooral doen! Ga de discussie aan indien een eindverantwoordelijk partner ‘viezigheid onder het tapijt veegt’ of niet nader wil (laten) onderzoeken. Wil hij of zij niet luisteren, escaleer de zaak dan op gepaste wijze en toon richting de kantoordirecteur, de compliance-officer of het bureau vaktechniek. Ook indien dat weerstand oproept.

De beste bijdrage die jullie aan het fraudeprobleem en het verkleinen van de verwachtingskloof kunnen leveren, is het verkleinen van de prestatiekloof. Zorg dat signalen en aanwijzingen van fraude en witwassen adequaat worden onderzocht en gedocumenteerd. Respecteer de meldplichten in deze. Ga binnen het controleteam en je kantoor, waar nodig de discussie aan over dit onderwerp.

Bovendien: het is niet de enge, boze buitenwereld die (te) hoge verwachtingen in deze schept en in bepaalde gevallen ondermaats presteert. Het is de accountant die daar verantwoordelijk voor is. Een verantwoordelijkheid die rechtstreeks volgt uit de door accountants zelf opgestelde regels en verklaringen. Staat in NV COS 200 – aangaande de doelstellingen van accountantscontrole – immers niet dat de ‘accountant als basis voor zijn oordeel een redelijke mate van zekerheid moet verkrijgen over de vraag of de financiële overzichten als geheel vrij zijn van een afwijking van materieel belang die het gevolg is van fraude of van fouten’?

En is dat nou niet precies hetgeen accountants in hun goedkeurende verklaringen aangeven: vrij van materiële afwijkingen als gevolg van fraude en fouten. Het zijn de ooit zelf verkozen woorden van het accountantsberoep. Lees het maar eens goed, fraude gaat zelfs voor op fouten. Mag het maatschappelijk verkeer dan ook iets van de accountant verwachten. Ik meen van wel. Met een beroep op een klassieker van één van de aartsvaders van het Nederlands accountantsberoep: Theodoor Limperg. Stelde die in 1933 immers al niet:

‘De normatieve kern van de Leer van het Gewekte Vertrouwen is dus deze: de accountant is verplicht om zijn arbeid zo te verrichten, dat hij de verwachtingen, welke hij bij de verstandige leek opwekt, niet beschaamt; en omgekeerd, de accountant mag geen grotere verwachtingen opwekken dan door de verrichte arbeid gerechtvaardigd wordt.’

Kortom: indien je in je eigen regels en verklaringen vooropstelt dat fraude nadrukkelijk in de controle is betrokken, dan mag het maatschappelijk verkeer terecht iets van de accountant verwachten. Toch?