Gijs de Bra
Vaktechniek
Artikel
Het onderzoek naar het intermediairmodel en andere experimenten in het accountantsberoep
Een van mijn favoriete verhalen is Moneyball. Honkbalmanager Billy Beane gooit het roer om: hij besluit minder waarde te hechten aan traditie en wijsheid en meer aan analyse van de statistieken die spelers leveren. Zelfs als je geen liefhebber van sport bent, valt er genoeg inspiratie uit het boek te halen. Wat mij met name aansprak was het doorzettingsvermogen dat Beane in zich had om verandering te bewerkstelligen in een sport die muurvast zat in oude gewoonten. Samen met een net afgestudeerde econoom van Harvard begon hij aan een lange, moeilijke reis, maar de gewenste verandering kreeg hij voor elkaar.
Het accountantsberoep opereert in een andere context dan Moneyball. Mijn eerste indruk is namelijk dat onze sector continu aan verandering onderhevig is. Zelfs in mijn relatief korte tijd binnen de accountancy merk ik dat er keihard gewerkt wordt om het werk dat we leveren te verbeteren. Het doorzettingsvermogen dat van accountants gevraagd wordt om alle veranderingen bij te houden én verdere verbeteringen te realiseren, doet mij echter wel denken aan Billy Beane. Gelukkig staan wij er, in tegenstelling tot die beroemde honkbalmanager, niet alleen voor. We boksen namelijk niet op tegen een gevestigde orde, maar we zetten juist met het hele beroep onze schouders eronder.
Toch kan het overweldigend overkomen, wanneer het doordringt dat we er als beroep nog (lang) niet zijn. CTA-rapport, MCA-rapport, AFM-rapport – de ene na de andere lijst met tekortkomingen en mogelijke maatregelen om die te adresseren. Hoe leg je dan aan toekomstige generaties uit dat het de moeite waard is om accountant te worden? Hoe houd je jonge professionals binnen boord? In dat soort vragen zitten belangrijke bedreigingen voor de continuïteit van het beroep verscholen, en als jonge professional zou ik graag zien dat daar meer aandacht aan besteed wordt. Voor de verbinding is het ook belangrijk dat er dialoog plaatsvindt tussen de verschillende generaties accountants. Er is wat mij betreft dan maar één oplossing mogelijk: een stoel pakken, bij het gesprek aansluiten en je stem laten horen.
Toen accountant.nl begin augustus een bericht plaatste waarin de kwartiermakers deelnemers voor hun eerste twee werkgroepen zochten, voelde ik me dan ook geroepen. Dat kwam met name doordat er een sterk signaal in de tekst stond. “Senioriteit is geen vereiste en de kwartiermakers zijn ook nadrukkelijk op zoek naar jonge, enthousiaste deelnemers”1. Dit zou dus een mooie kans zijn voor jonge professionals om bij te dragen aan het debat. Mijn vertrouwen in zo’n inclusieve dialoog werd versterkt toen ik de kans kreeg bij de werkgroep voor het intermediairmodel. Ook werden er in de werkgroepen voor de Audit Quality Indicators (AQI’s) meer jonge professionals aangenomen.
Met de werkgroep voor het intermediairmodel gaan we een experiment opzetten om te onderzoeken of intermediairs voor een hogere kwaliteit zorgen bij controles. In dit ‘alternatieve structuurmodel’ wordt een onafhankelijke derde betrokken bij de interactie tussen de accountant en de controlecliënt. De meesten onder ons zullen bekend zijn met de klassieke conflict of interest tussen die partijen, aangezien de onafhankelijke controleur er belang bij heeft om de gecontroleerde graag als klant te behouden. Een intermediair kan die mogelijke belangenverstrengeling tegengaan door bij belangrijke kwesties van de controle betrokken te worden.
De sterke kant van dit model is dat het de onafhankelijkheid in wezen én in schijn kan vergroten. Wanneer een onafhankelijke derde met voldoende kennis van controles de partijen bij discussies over (her)benoeming en meerwerk adviseert, leidt dat in de theorie en bij enkele praktijkvoorbeelden tot een accountant die steviger in zijn of haar schoenen staat. In de discussies over fouten in de jaarrekening en additionele vergoedingen staat de kritische houding – de rechte rug – dan meer op de eerste plaats. De intermediair is daarnaast tijdens de controle betrokken, om de belangen van beide partijen te bewaken maar toch vooral om een goede controle te effectueren. Dit soort constructies versterken ook het vertrouwen dat gebruikers van de jaarrekening hebben in de rechte rug van de accountant. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de oproep van Paul Koster (directeur van de VEB) om in vergelijkbare situaties onafhankelijke experts beslissingsbevoegdheid te geven2. Het intermediairmodel kan daarom tot meer onafhankelijkheid in schijn leiden.
Het experiment moet gaan uitwijzen of het model de kwaliteit van controles daadwerkelijk verhoogt. Wat het experiment bijzonder maakt, is dat we het in de praktijk gaan uitvoeren. Echte controlecliënten, echte accountants, echte intermediairs en natuurlijk echte wettelijke controles. Dat maakt het tegelijkertijd een enorme uitdaging, aangezien het binnen de huidige kaders van wet- en regelgeving moet gebeuren. Hoewel de werkgroep zich met name met de praktische uitvoering bezig houdt, probeer ik jonge professionals te vertegenwoordigen door te laten zien dat onze frisse blik ook op dit niveau een verschil kan maken.
De term ‘frisse blik’ wordt veel gebruikt, maar het valt concreter in te vullen als het minder waarde hechten aan de huidige gang van zaken – een minder sterke status quo bias3. Of nog specifieker: doordat jonge professionals minder lang in het beroep zitten, kunnen ze zich bepaalde structuren wellicht gemakkelijker anders voorstellen. Mijn ervaring is dat we de discussies over bijvoorbeeld AQI’s daardoor een creatieve wending kunnen geven en tegelijkertijd de nodige kanttekeningen en nuances weten te plaatsen. Dat gebeurde o.a. tijdens een interactief gastcollege van de kwartiermakers bij de Universiteit van Amsterdam. Bij de hervorming van de sector wordt er dus niet alleen om onze input gevraagd, maar onze ideeën kunnen ook van toegevoegde waarde zijn door een ander perspectief te bieden.
Dat is overigens ook van toepassing op de werkzaamheden die we uitvoeren en daarmee kunnen we ook in onze dagelijkse praktijk een hoop voor elkaar krijgen. Daarbij is het wel nodig dat je een goed begrip hebt van het doel van de werkzaamheden, hoe je die kunt bereiken en op welke manier dat momenteel gebeurt. Wanneer dat begrip er is, zou je suggesties kunnen doen om bepaalde onderdelen van de controle anders in te richten. Een voorbeeld is om meer en betere gegevensgerichte cijferanalyses uit te voeren, wat mogelijk gemaakt wordt doordat klanten steeds meer data verzamelen en accountantsorganisaties steeds beter daarmee om kunnen gaan.
Daarnaast zou je het gebruik van nieuwe geautomatiseerde tools bij je opdrachten kunnen stimuleren, naarmate het arsenaal zich uitbreidt en samenkomt met de kwaliteitseisen. Bij processen die vooral via IT-systemen verlopen is het bijvoorbeeld mogelijk om op basis van de logbestanden process mining toe te passen. Ook leidt de bredere verzameling van data (meer informatie per individuele observatie) ertoe dat datavisualisatie steeds specifieker gemaakt kan worden om zo in te spelen op risico’s in een bepaalde sector en om uitschieters makkelijker te identificeren. Uiteraard dient de kwaliteit van de genoemde data hoog genoeg te zijn om ermee aan de slag te kunnen gaan en gelden er vele andere randvoorwaarden. Dat weerhoudt mij er echter niet van om na te denken over het gebruik van dergelijke tools en data, en ik hoop dat dat experimentele gedachtegoed bij steeds meer jonge professionals aanwezig is.
Experimenteren met je werk leidt niet alleen tot innovatie en verbetering van de kwaliteit, het levert ook meer werkplezier op. In de eerste plaats biedt het meer kansen om je creativiteit te gebruiken, aangezien nieuwe methoden vaak nog ontworpen of geïmplementeerd moeten worden en als initiatiefnemer krijg je vaak de ruimte om daar een rol in te spelen. Ten tweede is het een kans om je eigen draai aan de werkzaamheden te geven. Zo wordt een controle voor een groot deel gevormd door de controlestandaarden en de gebruikelijke werkzaamheden voor bepaalde posten. Bij de invoering van datagedreven werkzaamheden sta je meer zelf achter het stuur, wat voldoening kan geven en waarmee je een grotere bijdrage kan leveren aan de kwaliteit van een opdracht. Daarnaast leveren een proactieve houding en een mogelijke verhoging van de efficiëntie doorgaans waardering op van je teams.
Het accountantsberoep ondergaat momenteel meerdere experimenten, van het niveau van de dagelijkse praktijk tot aan de alternatieve structuurmodellen die de fundamenten van de sector uitdagen. Niet ieder experiment levert bruikbare resultaten op, maar dat is geen reden om het niet te proberen. De vereiste kwaliteitsverbetering, de bedreigde aantrekkelijkheid van het beroep en de onvermijdelijke innovatie vragen namelijk om nieuwe ideeën. Jonge professionals zijn, met hun frisse blik, een betrouwbare bron van creativiteit, dus laten we vooral meer experimenteren. Laten we daarbij het gesprek blijven aangaan en samenwerken, zodat we de verbinding zoeken en behouden. Ik ben ervan overtuigd dat onze reis naar de gewenste verandering dan een stuk aangenamer zal verlopen dan in Moneyball.
Bronnen
- https://www.accountant.nl/nieuws/2020/8/kwartiermakers-zoeken-deelnemers-werkgroepen/
- https://www.accountant.nl/discussie/opinie/2020/10/de-prijs-van-een-rechte-rug/
- Zie bijvoorbeeld: Kahneman, D., Knetsch, J.L., & Thaler, R.H. (1991). Anomalies: The Endowment Effect, Loss Aversion, and Status Quo Bias. The Journal of Economic Perspectives, 5(1), 193-206.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!